Herdenking

‘Thans op den vijfden Mei, juicht heel ons volk: Mooi Nederland, Ons Vaderland is vrij!’  Deze woorden vormden de laatste zin van een gedicht dat de Hoofddorpse dichter Aart van der Marel op 5 mei 1945 schreef. Tien dagen na de bevrijding verscheen het in de eerste naoorlogse Hoofddorpse Courant.

Dit jaar is het 75 jaar geleden dat ons Mooi Nederland, Ons Vaderland, werd bevrijd door de geallieerden. Eindelijk kon het juk van de bezetting worden afgeworpen. En dat werd én wordt ook nu nog uitbundig gevierd.
Maar het vieren van vrijheid kan niet zonder het herdenken van diegenen die zich hebben ingezet voor onze vrijheid. Vrijheid vieren zonder herdenken is zonder betekenis. Juist het herdenken geeft de vrijheid de juiste en intense betekenis. Zelfs dit jaar, waarin we vanwege het corona-virus niet samen, maar thuis stilstaan bij 75 jaar vrijheid. Een jaar, waarin we ons extra verbonden voelen.

Vijfenzeventig jaar is een mensenleven. Een mensenleven waarin we zouden kunnen vergeten wat oorlog is, hoeveel pijn, verdriet, redeloze agressie, onrecht en verraad er was. Dat mogen we niet laten gebeuren. En daarom moeten we elkaar blijven vertellen hoe in de Tweede Wereldoorlog gezinnen uit elkaar werden gerukt, hoe levens werden verwoest. Omdat men een andere achtergrond had, zoals Joden, Sinti en Roma. Omdat men homoseksueel was. Fysiek of geestelijk gehandicapt. Maar vooral, omdat men simpelweg niet in het hokje van het nazi-regime paste. Maar we moeten elkaar ook blijven vertellen over hoe mensen in deze tijd buitengewone mensen werden. We moeten blijven vertellen over liefde, mededogen en moed. En we moeten de namen blijven uitspreken, van al die mensen die in deze moeilijke tijd niet voor de bezetter opzij gingen.

Sieny Kattenburg en haar grote liefde Harry Cohen bijvoorbeeld. Zij smokkelden honderden Joodse kinderen weg uit de crèche tegenover de Hollandse Schouwburg in Amsterdam. Tientallen van deze kinderen werden opgevangen in Haarlemmermeer. ‘Oom’ Hannes Bogaard kwam ze met de bus ophalen en bracht ze naar hun onderduikadres. Ook Sieny en Harry doken in 1943 onder in Haarlemmermeer, bij de familie Breijer in Nieuw-Vennep.

Ant en Sam Breijer woonden met hun zes kinderen in een daglonershuisje van vier bij zes meter. Daarnaast hadden ze in de laatste oorlogsjaren tien Joodse onderduikers in huis, waaronder Sieny en Harry Cohen en de vader van Harry, Sally Cohen. Aanvankelijk konden de onderduikers nog een beetje rondlopen, maar uiteindelijk werd dat te gevaarlijk. De laatste maanden hebben de onderduikers liggend en half zittend in de kelder door
moeten brengen. Maar állemaal, de familie Breijer, de onderduikers, állemaal zijn ze veilig de oorlog door gekomen.

Oom Hannes bracht op een dag ook het meisje Sara Menco naar haar onderduikadres, bij de familie Knook aan de Aalsmeerderdijk in Rijsenhout. Haar ouders, haar broer en schoonzus waren in de dagen daarvoor weggevoerd. Niemand van hen kwam na de oorlog terug. Later schrijft Sara onder haar pseudoniem Marga Minco haar verhaal op, in het boek Het bittere kruid.

Ook bij de familie Bogaard vonden tientallen Joden onderdak. Cor van Stam, leider van de Binnenlandse Strijdkrachten in Haarlemmermeer en later burgemeester, zei over de Bogaards: ‘reuzen waren het, voor niemand bang, ook niet voor de Duitsers en hun misdadige trawanten.’

Op 6 oktober 1943 was er een inval op de boerderij van de Bogaards en werden de onderduikers ontdekt. Willem Bogaard, een van de zoons, vluchtte met de kinderen, voor de honderden agenten en Duitse soldaten. Hij is met de kinderen in een sloot gaan staan, tegen de walkant aan. ‘De kinderen schudden van angst,’ zo vertelde hij later. Twaalf uur lang hebben de kinderen in de sloot gestaan. Daarna hebben ze zich nog een dag en nacht verstopt in een hooiberg op het land, totdat echt alle agenten en soldaten uit het gebied weg waren.

Drieëndertig Joodse onderduikers zijn weggevoerd en niet meer teruggekomen. Ook de oude Hannis Bogaard, dochter Aagje en zoon Piet zijn meegenomen. Hannis en Piet hebben het kamp niet overleefd, Aagje is nooit meer hersteld van de ontberingen.

Verzet was er ook, hoewel verzetsdaden grote consequenties konden hebben. In de nacht van 25 op 26 november 1944 liet het verzet op Halfweg bij het Sectorpark een trein ontsporen. Als vergelding voor de treinontsporing wezen de Duitsers vijf huizen aan de Minister Cort van der Lindenstraat in Halfweg aan. Ze joegen de bewoners uit huis, sloegen de inboedels kort en klein en staken de huizen in brand. Hans Smulders was toen een jongetje van zeven jaar. Met zijn vriendjes keek hij naar de zee van vuur. Het loeide en knetterde en de vlammen laaiden meters hoog op boven de daken. Hans en de andere jongens waren in één klap geen kinderen van net zeven meer. Terwijl ze naar die vuurzee keken, voelden de jongens wat haat was.

Dominee Vroom uit Halfweg schreef Joden in, in het kerkelijk register en bracht onderduikers onder bij boeren en bij kennissen. Hij was koerier en smokkelde persoonsbewijzen. Uiteindelijk werd hij verraden en zat hij een half jaar vast, voordat hij voor vele tienduizenden guldens vrijgekocht kon worden.

Cor van Stam en zijn medestrijders liepen vele kilometers om onderduikadressen te vinden en brachten onderduikers naar hun duikadres. Er moesten voedselbonnen en persoonsbewijzen komen en er werden overvallen gepleegd. ‘Ons werk wás niet zo’n spektakel’, zei Van Stam daarover. Vijfenzeventig jaar is er verstreken na 5 mei 1945. We kunnen zijn wie we zijn. We kunnen onze keuzes in vrijheid maken, onze vrijheid ligt in de grondwet verankerd. De verhalen van mensen die de oorlog hebben meegemaakt, hier in Nederland, in Haarlemmermeer, vertellen ons wat de betekenis, wat de waarde van vrijheid is. Daarom moeten we die verhalen
blijven vertellen. Als eerbetoon aan vrijheid. Maar vooral als eerbetoon aan iedereen die niet opzij ging voor de bezetter, die ondergedoken of in een kamp zat, of die de oorlog niet heeft overleeft.

‘Thans op den vijfden Mei, juicht heel ons volk: Mooi Nederland,
Ons Vaderland is vrij!’

Cookieinstellingen